Het koppelen van concrete hulp aan een engagement is één van de meest essentiële handelingsprincipes bij het werken met Roma als doelgroep. Vrijwilligers, maar ook professionals, gaan er vaak van uit dat je geen voorwaarden mag koppelen aan de hulpverlening aan families in een precaire situatie. Wanneer iemand echter veel energie investeert in een familie en die inspanning dan niet loont, haken veel mensen na een tijd af. De families blijven achter, terwijl hun situatie nauwelijks structureel is verbeterd. Bij dergelijke situatie is noch de hulpverlener, noch de kwetsbare familie gebaat.

Zet je bijvoorbeeld een project op met gratis huisvesting of winteropvang, koppel dat dan steeds aan een zinvolle bijdrage van de familieleden, zoals het naar school sturen van de kinderen, taalles of trajectbegeleiding naar werk of opleiding. Zo komt een wederkerige, bidirectionele relatie tot stand, gebaseerd op het principe ‘voor wat hoort wat’.

Wederkerigheid is ook de logica waarmee uitwisselingen tussen Roma zelf functioneren. Iemand die iets doet voor de ander, verwacht ook (eventueel op een later tijdstip) iets terug. Het beantwoordt dus aan een cultureel principe. Bovendien respecteert een dergelijke aanpak ook de waardigheid van de cliënt. Deze wordt als een partner beschouwd in plaats van als hulpbehoevende. Het benadrukt de wederzijdse verantwoordelijkheid, waarbij de inzet van beide partners nodig is om succes te boeken.

Bemiddelaar Gabi over het belang van wederkerigheid in de werkrelatie met Roma

De valstrik van de gadjo dilo

Regelmatig nemen particulieren contact met onze dienst voor advies omtrent het verlenen van materiële steun aan een Roma-familie. Het zijn vaak mensen die bijvoorbeeld op hun weg naar het werk voorbij een bedelaar wandelen en geld zijn beginnen geven. Op een dag spreekt de weldoener de bedelaar aan en die vertelt zijn of haar persoonlijke verhaal. Meestal roept dit heel wat emoties op, wat de gever stimuleert om nog meer te geven. Er volgt een huisbezoek, meer gesprekken en er ontwikkelt zich geleidelijk aan een financiële relatie die vaak lang duurt. De familie komt steeds weer op de proppen met nieuwe problemen (schulden, operaties, …) en vraagt steeds meer geld. Maar na een tijd is de financiële bron uitgeput of ontgoocheld omdat er geen vooruitgang is. De indruk overheerst dat de verhalen van de familie niet meer kloppen. De kinderen zitten nog steeds niet op school, de moeder bedelt nog steeds en spreekt nog steeds nauwelijks Nederlands of Frans, … De weldoener raakt gedemotiveerd, ontgoocheld en wil ermee stoppen.

Sommige Roma hebben een term voor de wilde weldoener: ‘gadjo dilo’, de dwaze burger, die maar blijft geven en te naïef is om geen tegenprestatie te vragen. Allerlei emotionele (ook verzonnen) verhalen worden opgedist om de vrijgevigheid van deze persoon te blijven aanspreken. Jammer genoeg is het dan al te laat om het nog over een andere boeg te gooien. De ontvanger is nu afhankelijk van de gever – terwijl de financiële steun net een ideale vorm van pasmunt is om op andere vlakken aan een betere integratie te werken. Daarom is het aangeraden om vanaf het begin telkens tegenprestaties te vragen voor geleverde inspanningen of financiële of materiële steun. Wanneer er kinderen zijn, is het logisch om, in ruil voor steun, te vragen dat de kinderen worden ingeschreven in een school en regelmatig naar school gaan – voor wat hoort wat.